HOE IK HEM ZAG

Inleiding

In Groningen, in 1946, zag ik hem voor het eerst: "Botwinnik, de sterkste schaker van de wereld", formidabel! Daarom wilde ik hem ook zien, maar er wás niet zo veel aan hem te zien.

Als het om bezienswaardigheid te doen was, waren er wel een paar anderen, Najdorf bijvoorbeeld, hij kon nauwelijks stilzitten, liep voortdurend rond en klampte iedereen aan (met de vraag, naar men zegt: "bin ich nicht genial?"), ook een succesvol zakenman trouwens, in nylons onder andere en een hartstochtelijk vluggeraar.

En dan die mannen van naam, die vóór de oorlog al beroemd waren, zoals Flohr, klein pittig ventje, Bernstein met zijn enorme denkhoofd, Tartakower met de nonchalante charme van de kosmopoliet! Prachtige figuren allemaal, maar de meeste indruk maakte die dag - 20 augustus 1946, 6de ronde van het Stauntontournooi - op mij de Amerikaan A.S. Denker.

In zijn lichte jasje viel hij meteen al op tussen al die saai en grauw geklede mannen en hij bewoog zich elegant, veerkrachtig en superieur, in de zaal én op het bord! Juist op die dag was hij het, die als eerste Botwinnik op remise wist te houden, sterker nog, de tot dan toe ongenaakbare winner mocht nog blij zijn met die puntendeling!

Nee, Botwinnik viel juist helemaal niet op, of het moest zijn door de ernst en de concentratie, die hij uitstraalde, al ben ik er niet zeker van, of dat geen projectie achteraf van mij is, want ja, dat weet iedereen wel, die niet helemaal een vreemdeling is in schaakland: Botwinnik is al járen hèt toonbeeld van de ernstige, bloedserieuze en uiterst geconcentreerde schaker! Geen man om na afloop nog eens even een borrel mee te pakken; geen man om zich nog eens lekker te ontspannen in een reeks vluggertjes; geen man voor gezelligheid en grappen.

Velen om hem heen in Groningen hadden er kennelijk enorm plezier in. Achter het bord vonden zijn wel de concentratie en toonden zij wel ambitie en 'fighting spirit', maar daar omheen genóten zij ook van die eerste grote internationale ontmoeting na de Tweede Wereldoorlog!

Maar voor hem bestond er in zekere zin niets anders dan het schaken. Hij gebruikte al zijn tijd om te studeren, te analyseren, zijn lichaam en geest te trainen en te ontspannen. Niets werd aan het toeval overgelaten. Moest hij bijvoorbeeld in de avondpauze tussen 19.00 en 20.30 uur een afgebroken partij analyseren, dan kon men zijn vrouw met kind voor de deur van zijn hotelkamer aantreffen, oppassend dat niets en niemand hem zou storen.

Als er iemand in de buurt kwam, waarschuwde zij zachtjes: "My husband is studying!"

Botwinnik was dus eigenlijk een saaie man! Wat dat betreft doet het een beetje vreemd aan, dat onze vereniging uitgerekend naar hém is genoemd, want er heerst bij ons toch wel een uitgesproken gezellige sfeer! Wij vormen een bont gezelschap van heel verschillende mensen, we zijn weinig formeel en het valt ons dikwijls moeilijk om de gewenste stilte in acht te nemen en aan de bar kan het best flink laat worden, kortom, al wordt er hartstochtelijk en met inzet gespeeld, een saai stelletje studiehoofden zijn we bepááld niet!

Het zal wellicht met dat wat al te ernstige en saaie imago samenhangen, dat er over het léven van Botwinnik niet zo overdreven veel geschreven is! Over zijn partijen des te meer, maar over zijn léven - ja, er vált ook niet zo gek veel over te vertellen! Maar het weinige dat we van hem weten, is wel degelijk de moeite waard om op een rijtje te zetten.

Een duikelaar, taai als de neten

Botwinnik was met dit prachtige resultaat de algemeen erkende wereldkampioen en hij presteerde het vervolgens om de titel 15 jaar lang als een duikelaar afwisselend te verdedigen, te verliezen en weer terug te winnen! Hij trok zich in die jaren helemaal terug uit de toernooipraktijk om zich volledig te kunnen concentreren op de WK-matches.

In 1951 was David Bronstein de uitdager. Het werd voor Botwinnik een dubbeltje op zijn kant met een score van + 5 - 5 = 14 ! Er deden bepaalde geruchten de ronde, waarover verderop meer!

In 1954 volgde de match tegen Smyslov. Opnieuw was het zeer spannend. Einduitslag 12 tegen 12! In 1957 lukte het Smyslov om Botwinnik te onttronen: +3 -6 = 13 ! Dat was een harde klap, maar Botwinnik toonde nu zijn veerkracht en heroverde de titel in 1958: +7 - 5 = 11!

In 1960 volgde de sensatie: Botwinnik werd afgedroogd door de Tal. Score: + 2 - 6 = 13 ! Nu zou het wel gedaan zijn met de reeds 49-jarige, maar Botwinnik, taai als de neten, kwam opnieuw terug en liet zijn tegenstander in het zand bijten: +10 - 5 = 6 ! In 1963, op zijn 52ste, moest hij het afleggen tegen Petrosjan: +2 - 5 = 15.

Deze match verliep dramatisch. Eigenlijk al in de voorbereiding, want Petrosjan was een speler, waar ook Botwinnik zeer moeilijk vat op kon krijgen. Hij schreef in een terugblik: "Petrosjan bezit een opmerkelijk, zeer individueel talent. Net als Tal doet hij geen moeite om het positiespel volgens de oude regels te spelen. Terwijl Tal steeds probeert een dynamische positie te krijgen, schept Petrosjan stellingen, waarin de gebeurtenissen zich, bij wijze van spreken, als in een microscoop ontwikkelen. Het is moeilijk om zijn stukken te overvallen. De eigen stukken maken aanvallend langzaam vorderingen, maar blijven steken in het moeras dat Petrosjans kamp omringt. Wanneer het dan tenslotte lukt om een gevaarlijke aanval te starten, dan heersen óf tijdnood óf vermoeidheid."

Toch begon Botwinnik goed en na 14 partijen stond het nog gelijk. Maar nederlagen in de 15de, 18de en 19de partij brachten hem aan de rand van de afgrond. Na de 21ste partij stond het 12-9 voor Petrosjan. Op 20 mei begon de 22ste partij. Petrosjan, die aan ½ punt genoeg had, bood reeds na tien zetten remise aan.

Een verslaggever schreef: "Botwinnik dacht na. Petrosjan was zichtbaar nerveus; aldoor stond hij op, deed een paar stappen, ging weer zitten ... Botwinnik bleef nadenken. Soms, met een karakteristieke beweging, trok hij zijn das recht en schoof met zijn bril. Daar zat de grote Botwinnik, toch ook maar een mens. Het was moeilijk en pijnlijk nu te doen wat hij moest doen. ... Plotseling, hij vermande zich, strekte zijn hand uit en wenste zijn tegenstander geluk. Petrosjan was de nieuwe wereldkampioen.

Botwinnik leverde dus de unieke prestatie, het wereldkampioenschap drie maal te veroveren, respectievelijk te heroveren! Na de match met Petrosian nam de FIDE het besluit, het recht van de regerende kampioen op revanche te annuleren. Botwinnik was het daar niet mee eens en gebelgd weigerde hij de lange en tijdrovende weg via de 'candidatentoernooien' af te leggen. In feite betekende dat voor hem het einde van de titel. Het blijft overigens de vraag, of hij met zijn 52 jaar het nog opgebracht zou hebben aan een revanchematch te beginnen. In 12 jaar tijd had hij zeven loodzware matches gespeeld!

De excellente schaakleraar

Botwinniks grote analytische gaven en zijn talent om verworven kennis toe te passen stempelden hem ook tot een excellente schaakleraar! Hij heeft werkelijk letterlijk en figuurlijk school gemaakt! Zijn groot analytisch vermogen bleek ook in zijn openingsvoorbereidingen. Hij poogde niet alleen in afzonderlijke varianten verbeteringen aan te brengen, maar ontwikkelde systemen, waarin het er niet alleen op aankwam bepaalde zetten te kennen, maar vooral de stelling te begrijpen.

Taimanov, die jarenlang leerling van hem was, vertelt over zijn methoden: "Hij heeft bij ons geen lezing gehouden, heeft ons geen pasklare recepten gegeven en niet onze hoofden met openingsvarianten volgepropt. Hij gaf niet het gangbare onderricht, nee, hij gaf ons speciale opgaven als huiswerk mee. Na 2 à 3 weken moesten de leerlingen dan met hun analyses op de proppen komen, waarbij Botwinnik de welwillende maar strenge criticus was! Hij wilde zijn leerlingen léren te leren! En zijn motto was: "Je kunt niet volstaan met veel te spelen. Je móet tijd investeren om over schaak ná te denken!"

Juist als schaakleraar heeft Botwinnik zeer veel betekend. Spelers als Karpov, Joessoepov, Kasparov, Kramnik en Shirov ontvingen zijn onderricht. Kasparov was zijn meest succesvolle leerling in de jaren 1973 tot 1978 en ook daarna bleef hij zijn raadgever en mentor. Op het laatst gingen hun wegen uiteen, doordat zij de grote politieke veranderingen in de Sovjetunie zeer verschillend beoordeelden. Kasparov juichte de veranderingen toe, maar Botwinnik bleef zijn hele leven een conservatieve partijman.

In de schaduw van de machtigen

Botwinnik was geen beroepsspeler. Na het behalen van het wereldkampioenschap in 1948 legde hij zich weer een tijdlang toe op zijn beroep van elektrotechnisch ingenieur. Hij publiceerde in 1949 een standaardwerk (volgens Anne Sunnuck; zie mijn noot!) op dat gebied: "Regulation of excitation and static stability of the synchronic machine".

Geen beroeps dus in de strikte zin, maar wel een man, die zonder twijfel grote voordelen trok uit de protectie die hij van staatswege genoot! Maatschappelijk was hij een uitermate geslaagde figuur: schaker van wereldnaam, bekwaam elektrotechnicus, getrouwd met een ballerina van het Bolschoitheater en last but not least een trouw communist.

Hij was heel goede maatjes met Nikolai Krylenko, een hele hoge, president van het hoogste gerechtshof van de USSR en betrokken bij alle belangrijke politieke strafprocessen in de 20er jaren. In 1931 benoemde Stalin hem tot justitiecommissaris en als zodanig speelde hij een actieve rol in de beruchte "grote zuiveringen" waaraan in de 30er jaren tienduizenden uit alle lagen van partij, leger en bevolking ten offer vielen.

Hij moet eens gezegd hebben: "Het is niet voldoende de schuldigen te fusilleren, pas als je een paar onschuldigen liquideert, zijn de mensen onder de indruk!" In 1938 viel hij zelf als slachtoffer van het systeem! Hij werd van hoogverraad beschuldigd en geëxecuteerd!

Botwinnik ontving dankzij hem een staatssubsidie, maar bovendien een auto en dat was in die jaren werkelijk een ongekend privilege! Hij mocht naar buitenlandse toernooien mét zijn echtgenote. Hij wist de bijzondere positie die hij innam ook wel ten eigen bate aan te wenden. Een voorbeeld is de kwestie Löwenfisch. Deze werd in 1936 in afwezigheid van Botwinnik Russisch kampioen en wist in 1937 Botwinnik in een tweekamp gelijkspel af te dwingen. Hij was dus evenzeer gekwalificeerd voor het AVRO-toernooi.

Maar volgens Kortschnoi wendde Botwinnik zich in een brief tot het centrale comité van de partij om erop te wijzen, dat Löwenfisch als iemand die in de Tsarentijd groot geworden was, niet de geschikte figuur was om de Sovjetunie in een prestigieus toernooi te vertegenwoordigen!

Dan waren er ook de geruchten met betrekking tot het wereldkampioenschap in 1948, waarbij Keres opvallend vaak verloor van Botwinnik! Maar het sterkst zwol de geruchtenstroom aan na de match met Bronstein in 1951. Hij maakte als uitdager van Botwinnik enkele malen zulke grove fouten, dat velen betwijfelden, of de einduitslag 12 tegen 12, waarbij Botwinnik dus op het nippertje kampioen bleef, wel zuiver op de graat was!

Het leek ook niet bepaald in het voordeel van deze David Bronstein, dat de eigenlijke familienaam van Stalins grootste politieke tegenstander Trotzky eveneens Bronstein was! Harde bewijzen om deze geruchten te staven zijn echter nooit geleverd en zo is men niet verder gekomen dan sterke vermoedens, die uiteraard zonder gevolg bleven.

Botwinnik stond bekend als zeer eigenzinnig en stijfkoppig. Een eenmaal ingenomen standpunt liet hij niet meer los. Als hij echt iets wilde of verlangde, was het onmogelijk hem daarvan af te brengen. Niet dat hij onweerlegbare argumenten naar voren bracht, nee, hij had eenvoudig het vermogen om keihard op zijn standpunt te blijven staan.

Of hij dat van nature bezat, dan wel of hij dat in de loop der jaren mede door de omstandigheden ontwikkelde, is moeilijk uit te maken, maar het staat als een paal boven water, dat hij behept was met een vreselijke achterdocht, zozeer dat we wel van een paranoïde trek moeten spreken.

Een verbluffend staaltje daarvan vertoonde hij tijdens die befaamde match met Bronstein. In de beslissende 23ste partij werd afgebroken en hij moest zijn zet afgeven. Hij deelde deze zet mee aan zijn vriend en secondant Salo Flohr, die vervolgens de hele nacht doorbracht met analyseren. Maar de volgende dag vertelde Botwinnik hem vlak voor de hervatting, dat hij een ándere zet afgegeven had! Zo bang was hij voor verraad, dat hij zelfs zijn eigen vriend niet vertrouwde! Misschien was hij wel een eenzaam mens, want als men de verzamelde citaten leest van en over Botwinnik dan moet men wel concluderen, dat hij een man was met maar heel weinig vrienden!

 

Nawoord

Laat ik besluiten met een mooi Engels statement van Euwe over Botwinnik in 1940:

"Botwinnik almost makes you feel that difficulty attracts him and stimulates him to the full unfolding of his powers. Most players feel uncomfortable in difficult positions, but Botwinnik seems to enjoy them. Where dangers threaten from every side and the smallest slackening of attention might be fatal; in a position which requires a nerve of steel and intense concentration, Botwinnik is in his element. His style is anything but defensive; it is a mistake to assume that he accepts difficult positions so as to hold on to some small advantage as did Steinitz so often. On the contrary, his thoughts are always of attack."

© 2006  Paul Pettinga

Noot

Noch grondig speurwerk via internet, noch raadpleging (met zeer actieve hulp van personeel van de Universiteitsbibliotheek te Leiden!) van catalogi van wetenschappelijke bibliotheken in Nederland, inclusief de Russischtalige hebben het genoemde werk boven water gekregen. Daarom bestaat er gerede twijfel, of het wel een "standaardwerk" was, zoals mw. Sunnuck stelt. Het zal een dissertatie of een doctoraalscriptie geweest zijn. PP.

Verantwoording

De volgende boeken en publicaties zijn door mij geraadpleegd (en hier en daar geplunderd!):

Hans Bouwmeester, Het tijdperk Botwinnik (Venlo/Antwerpen 1995)
Jan Hein Donner, De Koning (Amsterdam 1990)
Dr Max Euwe en Hans Kmoch, Groningen 1946 (Groningen 1947)
Harry Golombek, The Encyclopaedia of chess (Batsford 1977)
KARL, Das kulturelle Schachmagazin, Frankfurt,3/2005
Meyers Schachlexicon, (Mannheim 1993)
Hans Müller, Zó speelt Botwinnik (Den Haag 1950)
Anne Sunnuck, The Encyclopaedia of chess (Londen 1970)
Jules Welling, Grootmeesterverhalen (Houten 1997)

Aanvulling

Botwinnik werd “socialer” naarmate hij ouder werd
Aanvulling door Bram Doeves 2017

De introductie van Botwinnik door Paul Pettinga is heel lezenswaardig, en het gaat bij Paul vooral om de nog “jeugdige” en dan ambitieuze Botwinnik. Die wil liever schaken dan praten en is zeker niet uit op een gezellig gesprek met zijn tegenstanders (*).

Paul: “Botwinnik is al járen hèt toonbeeld van de ernstige, bloedserieuze en uiterst geconcentreerde schaker! Geen man om na afloop nog eens even een borrel mee te pakken; geen man om zich nog eens lekker te ontspannen in een reeks vluggertjes; geen man voor gezelligheid en grappen.”

Paul: “Botwinnik was dus eigenlijk een saaie man! Wat dat betreft doet het een beetje vreemd aan, dat onze vereniging uitgerekend naar hém is genoemd, want er heerst bij ons toch wel een uitgesproken gezellige sfeer! Wij vormen een bont gezelschap van heel verschillende mensen, we zijn weinig formeel en het valt ons dikwijls moeilijk om de gewenste stilte in acht te nemen en aan de bar kan het best flink laat worden, kortom, al wordt er hartstochtelijk en met inzet gespeeld, een saai stelletje studiehoofden zijn we bepááld niet!”

Ik denk dat de beelden van Paul prima van toepassing zijn op Botwinnik zo ongeveer nog tot in de jaren zestig. Sommige saaie mensen blijven altijd saai. Zo niet Botwinnik. In de jaren zestig begon een gedragsomslag. Het aanvankelijk weinig sympathieke beeld van Botwinnik over andere schakers die hij tegemoet trad als lastige in de weg staande hinderpalen, maakte plaats voor een heel ander beeld, zoals gedurende de simultaantoernees van de jaren zestig. Hierin gedroeg Botwinnik zich tegenover zijn medesimultaangevers uiterst collegiaal en vriendelijk. Verder deed hij in 1969 nog mee aan het 15-rondige Hoogovensschaaktoernooi waarvan hij bij aanvang al zei dat hij daar te oud voor werd. In het begin had hij vooral winstpartijen maar op het laatst begon de vermoeidheid hem parten te spelen en speelde hij alleen nog remises. Hij won het toernooi nog wel, samen met Geller, met 10,5/15 (9 remises). Het was voor iedereen duidelijk dat lange toernooien inderdaad te zwaar voor Botwinnik werden en ook dat was ongetwijfeld van invloed op zijn veranderende gedrag. Zijn ambities om nog topschaak te bedrijven moesten worden bijgesteld. Een jaar later deed Botwinnik op 58-jarige leeftijd mee aan de LSG-wereldvierkamp van 1970. Het 75-jarige LSG had daarvoor de toenmalige wereldkampioen Boris Spasski uitgenodigd, en verder oud-wereldkampioen en LSG-erelid Michael Botwinnik, Bent Larsen en Jan Hein Donner. Dit zou het laatste zware toernooi van Botwinnik worden waarin hij wellicht nog éénmaal zou willen vlammen. Maar Botwinnik werd toen gedeeld laatste samen met Larsen, mede omdat hij “na nachtelijke analyses een winststand tegen Larsen door vermoeidheid niet meer kon verzilveren.” De volledige eindstand was 1. Boris Spasski 7/12, 2. Jan Hein Donner 6/12, 3. Michael Botwinnik & Bent Larsen 5,5/12. De drie buitenlandse toppers zaten in hotels in Leiden en werden door een chauffeur van en naar hun diverse verblijven vervoerd. Ze konden met deze chauffeur prima in het Russisch praten (de Deen Bent Larsen sprak ook Russisch). Die chauffeur was namelijk niemand minder dan Alexander Münninghoff, slavist, Ruslandkenner, journalist, schaker bij DD Den Haag, schaakredacteur van diverse boeken en tijdschriften en auteur van het meesterwerk De stamhouder. Alexander Münninghoff blikte in een groot artikel in de Leidsche Courant van 9-5-70 terug op de gesprekken aan tafel en tijdens het vervoer. Uit dit artikel bleek dat Botwinnik intussen een heuse metamorfose had ondergaan. De drie schakers bleken het uitstekend met elkaar te kunnen vinden. In een mengeling van scherts en ernst betitelden Spasski en Botwinnik hun medepassagier Larsen steeds als de “toekomstige” wereldkampioen. In het eerste kwartier bedreef het drietal in razendsnel tempo “blindschaak” waarna Spasski zich steeds als eerste los maakte van zijn partij. Vervolgens bleek Botwinnik een ware meester te zijn in het vertellen van anekdotes. Hij begon eerst alles heel droog uiteen te zetten waar de anderen al de lachstuipen van kregen om ten slotte na de clou zelf ook in bulderend gelach uit te barsten. Uit latere publicaties bleek dat Botwinnik met grote voldoening terugkeek op deze LSG-vierkamp als zijn laatste mijlpaal in het internationale wedstrijdschaak. En in 1980 was Botwinnik opnieuw een week in Nederland, nota bene als mede-voorzitter van de Russisch-Nederlandse Vriendschapsvereniging, en hij moest en zou toen ook nog even naar de clubavond van LSG, want Max Euwe en LSG waren zijn twee grote vrienden in Nederland. En hij viel toen ook weer op door zijn joviale humor bij het beantwoorden van enkele vragen van LSG´ers.

(*) Max Pam heeft onder meer ook voor de NLC geschreven (zoals op 4-7-1977), en ook over de Botwinnik-school en over de grimmige sfeer die altijd de matches van Kortsjnoj (uit de Botwinnikschool) omgaven. Kortsjnoj vertelde hem eens de anekdote dat Botwinnik thuis op zijn slaapkamer het portret van zijn tegenstander had hangen, waartegen hij als onderdeel van zijn mentale training vloekte en spuwde!

 

Een vroegrijp knaapje werd laat wereldkampioen

Michail Moisevic Botwinnik werd geboren op 17 augustus 1911 in Repino bij Sint Petersburg. Toen ik hem in Groningen zag, was hij dus nèt 35 geworden. Ik vond hem echt al een man op leeftijd, maar ja, ik was toen zelf 15. Zijn vader was tandheelkundige en zijn moeder tandarts. Zij behoorden marxistisch gezien tot de welvarende burgerklasse en bewoonden in het centrum van de stad een 7-kamerwoning mèt kamermeisje.

Botwinnik was een vroegrijp knaapje en volgens zijn eigen zeggen (in zijn "Schacherinnerungen") begon hij op z'n 8ste jaar kranten te lezen en werd hij overtuigd communist! Op zijn 9de probeerde hij een toneelstuk te schrijven en kocht hij de Russische literaire klassieken als Poesjkin, Gogol en Toergenjev.

Op zijn 12de leerde hij schaken en "al het andere trad toen op de achtergrond". Het bleef niet zonder resultaat, want twee jaar later(!!!) wist hij de toenmalige wereldkampioen Capablanca tijdens een simultaanseance te verslaan! Het befaamde gezegde "wat goed is komt snel" was zeker ook op de jonge Botwinnik van toepassing!

Zelf vond Botwinnik, dat hij eigenlijk te laat schaken had geleerd, "want daardoor heb ik altijd langzamer gedacht dan mijn tegenstanders en die hebben dat geweten en uitgebuit" ("Schacherinnerungen"). Ik kan deze gedachte niet volgen. Zou je denksnelheid bij het schaken werkelijk samenhangen met de leeftijd waarop je het leert? Hoe vroeger geleerd, hoe sneller gedacht? En dan die anderen, die dat uitgebuit hebben! Kon hij eigenlijk niet tegen zijn verlies? Had hij daarom ook zo'n hekel aan vluggertjes?

Snel ontwikkelde hij zich tot een topspeler. Op zijn 16de mocht hij zich Sowjetmeester noemen, op z'n 19de won hij een zeer sterk bezet toernooi in Sint Petersburg, dat inmiddels Leningrad was gaan heten, en met 20 jaar werd hij kampioen van de Sowjetunie.

Reeds in de jaren 30 werd Botwinnik wereldberoemd door een reeks toernooisuccessen: Moskou 1935, gedeeld eerste met Flohr, vóór Lasker en Capablanca; Moskou 1936, tweede na Capablanca; Nottingham 1936, gedeeld eerste met Capablanca, vóór Euwe, Fine, Reshevsky en Aljechin.

Hij werd derde, na Keres en Fine, in het dubbelrondige A.v.r.o.-toernooi 1938, het laatste gróte internationale toernooi vóór de Tweede Wereldoorlog en hij won het eerste grote toernooi ná de Tweede Wereldoorlog, namelijk Groningen 1946, met de verbluffende score van 14½ uit 19!

Het is heel opmerkelijk, dat deze belangrijke toernooien beide in Nederland plaatsvonden. Zeker zal daarbij met betrekking tot 1946 een rol gespeeld hebben, dat Nederland géén grote mogendheid was en géén partij in de koude oorlog (die in feite al tijdens de Tweede Wereldoorlog begonnen was, zoals men thans kan nalezen in Geert Mak's In Europa).

Door de oorlog is er praktisch een gat van zo'n 8 jaar in de internationale schaakontwikkelingen geslagen. De strijd om de wereldtitel was een verhaal apart. Na het einde van de oorlog wist Botwinnik bij de bonzen van het Sowjetschaak ondanks veel weerstand groen licht te krijgen om Aljechin uit te dagen voor een match om de titel. De voorbereidingen waren al getroffen, toen Aljechin op 23 maart 1946 aan een hartinfarct overleed, de wereldtitel vacant achterlatend.

De FIDE besloot nu zelf het wereldkampioenschap te organiseren en dat bracht de Sowjets ertoe als lid toe te treden, wat zij steeds geweigerd hadden, omdat zij de neutrale politieke status van de FIDE niet konden pruimen. Hoe belangrijk deze beslissing was voor Botwinnik bleek bij het FIDE-congres in 1947.

De gedelegeerden hadden eigenlijk al besloten om de titel aan de toenmalige vice-wereldkampioen Euwe toe te kennen, maar de door problemen tijdens de reis vertraagd gearriveerde Sovjetdelegatie wist dit besluit ongedaan gemaakt te krijgen(!), o.a. doordat de Sovjetunie garandeerde, een groot deel van het voor de organisatie van een toernooi om het wereldkampioenschap benodigde geld beschikbaar te zullen stellen. Geld maakt macht, ook bij het schaken!

Zo kwam het dan tot het 5-rondige toernooi om het wereldkampioenschap in 1948, in Den Haag en Moskou gespeeld met de deelnemers Botwinnik, Euwe, Keres, Reshevsky en Smyslov. De formule van dit toernooi was gunstig voor Botwinnik, wiens vermogen om zich op het spelen tegen bepáálde tegenstanders voor te bereiden reeds legendarisch was. Hij won met 14 uit 20(!), 3 volle punten vóór op nummer 2, Smyslov. Met 36 jaar was Botwinnik wereldkampioen.

Serieus en Spartaans

Botwinnik was de man van de serieuze wetenschappelijke aanpak. Zijn Spartaanse leefwijze wist hij met ijzeren discipline door te voeren. Van jongs af deed hij fanatiek zijn ochtendgymnastiek en nog op gevorderde leeftijd had hij een strak lijf, zodat hij in staat was zijn intimi te verrassen met plotselinge kopstandjes en andere oefeningen in de lift! Roken en drinken waren taboe en de dagindeling werd strikt gehandhaafd.

Na het opstaan een wandeling, altijd langs dezelfde route om niet door nieuwe indrukken afgeleid te worden! Dan recapituleerde hij de varianten, die hij voor de partij van die dag had geprepareerd. Na de lunch 1½ uur rust, maar zonder te slapen, om zijn hoofd zoveel mogelijk vrij te maken. Ook naar de toernooizaal liep hij steeds dezelfde route om vervolgens achter het bord plaats te nemen en zich met de volle inzet van zijn verzamelde energie op zijn partij te concentreren.

Om zijn weerstand te verhogen tegen rokende tegenstanders en toeschouwers liet hij zich tijdens trainingspartijen door zijn sparringpartner Ragosin de rook in het gezicht blazen en daarbij zette hij de radio hard aan om zich immuun te maken voor storende geluiden.

Inderdaad speelde hij diep geconcentreerd en meestal met het gewenste resultaat. In zijn "de Koning" wijdde Donner een mooi stukje aan het ijsberen der grootmeesters. Na verschillende ijsbeerstijlen te hebben beschreven vervolgde hij aldus: "Vreselijk is het ijsberen van Botwinnik. Deze staat pas van het bord op als de tegenstander totaal verslagen is!"

Botwinnik bezorgde zijn opponenten ook nachtmerries door zijn zeldzaam grondige voorbereidingen, speciaal toegespitst op hun openingsrepertoire en speelwijze. Dat het ook wel eens heel anders kan bewees overigens Paul van der Sterren, toen hij in 1993 met grote overmacht het Nederlands kampioenschap op zijn naam wist te brengen, terwijl hij zich juist helemáál niet had voorbereid in verband met een verhuizing! (Jules Welling, Grootmeesterverhalen, p.126).

Volgens Artur Joessoepov, die een interessant artikel aan Botwinnik's speelstijl wijdde, kenmerkte zijn spel zich met name door twee factoren:

1. zijn logische denkkracht. Als geen ander was hij in staat zijn strategie te ontwikkelen en tot gelding te brengen.

2. Zijn beroemde en beruchte voorbereiding. Daarbij kwam hem vooral zijn enorme vermogen van pas, verworven kennis effectief te benutten.

Hij had een soort zesde zintuig om bepaalde stellingparallellen te onderkennen, waardoor hij in staat was typische sleutelideeën in andere situaties toe te passen. Vooral dit punt noemt Joessoepov het unieke aan Botwinnik: zijn buitensporige vermogen om zijn opgedane kennis (dus óók de kennis die hij door de analyse van de partijen van zijn tegenstanders opdeed!) in praktijk te brengen. Het ligt voor de hand, dat juist dit vermogen hem in staat stelde in de revanchematches tegen Smyslov en later tegen Tal zo geducht uit te halen!

Donner zag Botwinnik bij uitstek als een plannenmaker. Hij schreef: "Sinds 1946 was de sterkste speler de grootste plannenmaker. Botwinnik heeft zelfs eens in ontwapenende naïviteit gezegd, dat hij moeite heeft met het competitie-element in het schaken. Hij bedoelde waarschijnlijk dat een tegenstander de neiging heeft plannen in de war te brengen." (De Koning, p.45).

Inderdaad, misschien had hij het schaken liefst als loutere wetenschap willen bedrijven. Het kan geen toeval zijn, dat hij zich na zijn actieve schaakloopbaan heeft toegelegd op de ontwikkeling van een schaakcomputer! Dat is hem overigens niet gelukt, vermoedelijk omdat hij probeerde de computer bij voorkeur te laten schaken als Botwinnik ...!

Botwinnik ging het na het verlies van de wereldtitel wat rustiger aandoen.

Hij was trouwens nog altijd in staat om de allersterksten te verslaan. In 1970 trad hij voor het laatst als actief schaker op, en wel in Leiden, waar hij samen met Spasski, de toenmalige wereldkampioen, Donner en Lasker deelnam aan een vierkamp. Zijn allerlaatste partij was een veilige remise tegen Boris Spasski.

Op 5 mei 1995 overleed hij.

Als schaker "onsterfelijk"

Hij was misschien geen groot méns maar als scháker en schaakmééster was hij groot en groots en heeft hij zich "onsterfelijke roem" verworven! Als zodanig blijven wij hem eren!

Niet iedereen was overigens onmiddellijk onder de indruk van zijn spel. De oude meester Tarrasch vond het met de jonge Botwinnik maar een saaie bedoening. Hij schreef in zijn eigen schaaktijdschrift ,Tarraschs Schachzeitung, "Botwinnik ist 22 Jahre alt. In diesem Alter pflegt ein neues Schachgenie mit fast explosiver Gewalt verblüffende Proben seines Könnens auszustreuen; man vergleiche z.B. die Fälle Charousek oder Pillsbury oder gar Capablanca, von Morphy schon gar nicht zu reden. Bei Botwinnik finde ich nichts von Sturm und Drang; alles routiniert, alles abgeklärt, alles achtenswert, alles ... alt!"

Nu, we zijn er wel van overtuigd, dat Botwinnik met zijn schitterende loopbaan maar bovenal met zijn partijen dit oordeel in de schaduw heeft gesteld. Om dit te onderstrepen willen we nog enkele opmerkelijke staaltjes van zijn kunnen afdrukken.

Partij 1: Botwinnik - Stoltz

Om te beginnen de partij Botwinnik-Stoltz uit de match Leningrad Stockholm 1926, te vinden in "Keur van mijn beste partijen", Lochem, 1947. Dit is een van de eerste door Botwinnik zelf voor de pers geannoteerde partijen. Hij was toen 15 jaar.

Partij 2: Botwinnik - Tartakower

Als tweede voorbeeld koos ik de partij Botwinnik - Tartakower, Nottingham, 1936, waarvoor hij de schoonheidsprijs van dat toernooi ontving. Eveneens te vinden in Botwinnik's Keur van mijn beste partijen.

Partij 3: Botwinnik - Capablanca

Als laatste voorbeeld de beroemde partij Botwinnik - Capablanca uit het AVRO-toernooi 1938. Zie "Zó speelt Botwinnik" pagina 195. Ik geef de zetten 1 t/m 29 zonder commentaar: